Mijn
laatste vakantieverhaal wijd ik geheel aan onze overburen op de camping in
Italië. Als ik aan hen terugdenk, verschijnt er direct een glimlach op mijn
gezicht. Wat een prachtig stel. We hebben veertien dagen naar ze mogen kijken
en zijn gewoon een beetje van ze gaan houden. Twee oude, rasechte Italianen, en
als we tien woorden met ze hebben gewisseld, is het veel. Toch schept het een
band, overburen zijn. Deel 1 van een
drieluik.
Vakantieverhalen
(9 deel 1/3)
Hun plek
is even groot als die van ons. Maar waar wij nog bijna met de auto een rondje
om onze caravan kunnen rijden zonder het tentje van de heksen omver te rijden,
is de plek van de overburen tot op de centimeter volgebouwd. Een eerste blik
doet vermoeden dat er een heel groot gezin huist: een caravan, een voortent met
uitbouw en een luifel, en dat alles overkapt door een enorm doek dat reikt tot
aan de weg die hun plek van de onze scheidt. Naast dit optrekje staat een
schuurtje met daarin een fietsenrek voor zeker acht fietsen. Er staan er twee.
Daarnaast staat nóg een hokje van anderhalve vierkante meter, waarvan we denken
dat het een wc of douche is, maar er gaat alleen gereedschap in en uit. Dan
staat de auto er ook nog keurig naast geparkeerd en dit alles is wederom
overkapt door tentdoeken. Op de grond liggen matten, veel matten. En
daaroverheen kleden, overal kleden. Werkelijk nergens piept er een stukje gras
of aarde doorheen.
Na enige
tijd ontdekken we dat er maar twee mensen wonen. Ik zeg wonen, want ik kan me
niet voorstellen dat je dit hele zaakje voor maar een paar weken opzet. We
schatten het stel dik in de tachtig. Zij veegt en hij hobbyt, al weten we na
die twee weken nog steeds niet wat hij allemaal aan het knutselen is. Ze hebben
veel vrienden, want er is altijd aanloop of tijd voor een praatje met voorbijslenterende
Italianen. Ook wordt er veel getelefoneerd en dat is zeer vermakelijk. Prachtig
Italiaans in een moordend tempo en op volume tien. Zij is een pittig, klein
vrouwtje met guitige oogjes en ze loopt als een robot. En ze is een beetje
doof. Hij is lang en mager en loopt wat krom, waarschijnlijk ontstaan door het
vele bukken onder het luifelpark. Als zij hem tot de orde roept, veer je op uit
je stoel: “Pinóóó!” En dan volgt er een vurige spraakwaterval.
Zij
kijken natuurlijk ook naar ons en aan hun blikken en vriendelijk geknik kunnen
we aflezen dat het genieten wederzijds is. Fijn hoor, zulke overburen.
Deel 2 en
3 van dit drieluik volgen binnenkort.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten